eenentachtigjarig

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • een·en·tach·tig·ja·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen eenentachtigjarig
verbogen eenentachtigjarige
partitief eenentachtigjarigs

Bijvoeglijk naamwoord

eenentachtigjarig

  1. 81 jaren durend
    • Gedurende dit eenentachtigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 81 jaar
    • Bij de brand viel helaas een eenentachtigjarig slachtoffer. 
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid