Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eco·no·mie·stu·dent
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord economiestudent economiestudenten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de economiestudentm

  1. (economie) (onderwijs) iemand die studeert aan de economische faculteit van een universiteit
     Ook de twintigjarige economiestudent Charis gaat op reis. Hij gaat met de bus naar Loutraki, waar zijn ouders wonen. Een reis van een uur met de bus vanuit Athene. “Ik heb nog niet besloten wat ik ga stemmen, maar ik denk dat het ‘nee’ wordt. We moeten die vicieuze cirkel nu doorbreken.“[1]
     Als de student meteen na zijn opleiding gaat werken, is de overheidsbijdrage binnen 8 jaar terugverdiend. De overheid heeft het bedrag dan via de inkomstenbelasting teruggekregen. De economiestudent zelf is na 4 jaar werken al uit de kosten.[2]
     De getalenteerde Keniaanse economiestudent en de jonge Ann Durham uit Kansas: het was geen match made in heaven. De baby was amper geboren of zijn vader vertrok al. Jaren later bezocht Abercrombie Obama's vader nog in Kenia, samen met een vriend. "Het ging slecht met hem, hij dronk veel, hij was boos op de wereld, gefrustreerd dat de Keniaanse regering hem niet had binnengehaald als minister."[3]


Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Veel Grieken moeten reizen om te stemmen” (Zaterdag 4 juli 2015, 20:37), NOS
  2.   Weblink bron “Welke studie is het snelst rendabel?” (Donderdag 5 juni 2014, 09:09), NOS
  3.   Weblink bron “Barack Obama: de jaren op Hawaï” (Vrijdag 2 november 2012, 11:47), NOS