• eclip·ti·ca
enkelvoud meervoud
naamwoord ecliptica -
verkleinwoord - -

de eclipticav

  1. (astronomie) de cirkel aan de hemel die de zon in één jaar schijnt te doorlopen, in werkelijkheid dus de aardbaan
52 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be