• dy·na·mi·te·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dynamiteren
dynamiteerde
gedynamiteerd
zwak -d volledig

dynamiteren

  1. met explosieven vernietigen
    • Geleidelijk aan, via het kontakt met de arbeiders zelf, gaat hij beseffen dat noch het wegvluchten uit de werkelijkheid, noch het op touw zetten van totaal onrealistisch geïsoleerd verzet (hij wil namelijk een brug gaan dynamiteren) enige zin heeft. [1]
  2. (figuurlijk) ineens helemaal uit de weg ruimen
    • Dat deze openheid de pacificatie inderdaad eerder kon dynamiteren dan bevorderen, bleek uit de eerste resultaten van de katholieke historiografie. [2]