droppel
- drop·pel
- van Middelnederlands dropel [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | droppel | droppels |
verkleinwoord | droppeltje | droppeltjes |
de droppel m
- kleine hoeveelheid vloeistof die niet in contact is met een andere vloeistof
vervoeging van |
---|
droppelen |
droppel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van droppelen
- Ik droppel.
- gebiedende wijs van droppelen
- Droppel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van droppelen
- Droppel je?
- Het woord droppel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "droppel" herkend door:
50 % | van de Nederlanders; |
37 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ droppel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be