dromerig
- dro·me·rig
- Naamwoord van handeling van dromen met het achtervoegsel -erig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | dromerig | dromeriger | dromerigst |
verbogen | dromerige | dromerigere | dromerigste |
partitief | dromerigs | dromerigers | - |
dromerig
- geneigd tot dagdromen en mijmeren
- Keest Bakels (uit Kees de jongen) en Woutertje Pieterse zijn typische voorbeeld van dromerige jongens.
- Tijdens zijn volgende verlof was Cécile er dromerig en betoverd met het puntje van haar wijsvinger overheen gegaan, wat Alberts stemming er niet beter op had gemaakt. [1]
- Het woord dromerig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dromerig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Lemaitre, Pierre"Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 16
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be