• dro·me·rig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dromerig dromeriger dromerigst
verbogen dromerige dromerigere dromerigste
partitief dromerigs dromerigers -

dromerig

  1. geneigd tot dagdromen en mijmeren
    • Keest Bakels (uit Kees de jongen) en Woutertje Pieterse zijn typische voorbeeld van dromerige jongens. 
    • Tijdens zijn volgende verlof was Cécile er dromerig en betoverd met het puntje van haar wijsvinger overheen gegaan, wat Alberts stemming er niet beter op had gemaakt. [1] 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Lemaitre, Pierre
    "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 16
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be