• drank·zuch·tig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen drankzuchtig drankzuchtiger drankzuchtigst
verbogen drankzuchtige drankzuchtigere drankzuchtigste
partitief drankzuchtigs drankzuchtigers -

drankzuchtig [1]

  1. aan alcohol verslaafd
     Makar Alexejevitsj was, zoals Pierre wist, de halfkrankzinnige, drankzuchtige broer van Iosif Alexejevitsj.[2]
     Ben H., even drankzuchtig als zijn vrouw, krijgt een huisverbod. Maar als hij na acht dagen schoon ondergoed nodig heeft, overtreedt hij dat. Binnen vijf minuten staat de politie op de stoep. Hij wordt 7 dagen opgesloten.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron
    Bert Janssen
    “Eis: 16 weken cel voor man uit Enschede na gooien bord hete pap naar vriendin” (10-11-2017), Tubantia