Rond draagteken 'Vrouw en haar huis' van zilver voorzien van een draadoog.
  • draag·te·ken
enkelvoud meervoud
naamwoord draagteken draagtekens
verkleinwoord - -

het draagtekeno

  1. zichtbaar symbool voor op je kleding dat aangeeft wat je doet, hebt gedaan of waar je bij hoort
     Hij schreef ons toen woordelijk: ‘Het draagteken van het A.N.V. heb ik vóór en tijdens de oorlog altoos op mijn jaskraag gestoken, en ook heden draag ik het nog.[2]
     De functie van het draagteken lijkt ons duidelijk. De jongeman die de bloeiende fallus als teken op zijn kledij speldde, etaleerde zijn seksuele kwaliteiten, waarover hij, mede dankzij de magische werking van het insigne, beschikte.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    M. v. G.
    Taalkundige Constant H. Peeters overleden in: Neerlandia., jrg. 55 nr. 3 (maart 1951), Algemeen Nederlands Verbond, Den Haag, p. 5
  3.   Weblink bron
    Johan H. Winkelman
    Ploegende boeren, barende akkers : Over liederlijke Vlaamse liedekens en laatmiddeleeuwse erotische insignes in: Nederlandse Letterkunde., jrg. 8 nr. 1 (februari 2003), Koninklijke Van Gorcum, Assen, p. 19/20