• dood·scha·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doodschamen
schaamde dood
doodgeschaamd
zwak -d volledig

zich doodschamen

  1. wederkerend sterk beseffen dat je volgens personen die voor jou van belang zijn heel anders had moeten handelen
    • De volgende dagen zijn de Stavenga’s de kop van jut op sociale media. Sita Stavenga: „Wat je dan allemaal hoort: je bent een op geld beluste boer, een moordenaar, je moet je doodschamen.” Willem besluit een brief te sturen naar winsumnieuws.nl met zijn visie op de zaken. Die wordt opgepikt door de landelijke media, en plots draait de publieke opinie 180 graden: de boer is het slachtoffer van ProRail en de burgemeester. Journalisten komen langs om hun verontschuldigingen aan te bieden. Eén man komt vanuit Haren naar Winsum met zwartepietgebakjes. „Hij voelde zich gewoon schuldig over wat hij na het ongeluk over ons gedacht had”, vertelt Stavenga.[2] 
    • Trainer Mario Been van Feyenoord zat zondag kapot na de vernederende nederlaag bij filiaalclub Excelsior (3-2). ‘We moeten ons doodschamen’, foeterde hij. ‘Dit was een complete wanprestatie.’[3]  
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Milo van Bokkum 5 december 2016
  3. Volkskrant 15 augustus 2010,