• don·qui·chot·te·rie
  • eponiem, afgeleid van de romanfiguur Don Quichot   met het achtervoegsel -erie, in de betekenis van ‘handeling uit onberedeneerd idealisme’ voor het eerst aangetroffen in 1799 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord donquichotterie donquichotterieën,
donquichotteries
verkleinwoord

de donquichotteriev

  1. tot mislukking gedoemd handelen, ingegeven door dwaas idealisme
    • Het toch willen tegenhouden van de bouw van het windmolenpark getuigt van donquichotterie. 
61 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[3]