donders
- don·ders
- In de betekenis van ‘tussenwerpsel: krachtterm’ voor het eerst aangetroffen in 1713 [1]
- afgeleid van donder met het achtervoegsel -s [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | donders |
verbogen | donderse |
donders
donders
- uitroep om heftige verontwaardiging te uiten
- Je weet donders goed dat wij dat niet kunnen maken.
de donders mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord donder
- Het woord donders staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "donders" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "donders" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ donders op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Zie Wikipedia voor meer informatie.