dombo
Niet te verwarren met: Dombo |
- dom·bo
- van Amerikaans Engels dumbo, onder invloed van de tekenfilm Dumbo uit 1941, in de betekenis van ‘sufferd’ voor het eerst aangetroffen in 1988 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dombo | dombo's |
verkleinwoord |
- (scheldwoord) iemand die traag van begrip is
- Pannenkoek: dan krijg je dat. Nooit eerder was Marco zo beledigd en heel Nederland voelde met hem mee. Een voormalige held vergelijk je niet met een kindertraktatie. Klootzak: oké. Zakkenwasser: moet kunnen. Prutser, nietsnut, hufter, dombo — alles is beter dan iemand die zijn stinkende best doet uit te maken voor een bruin en plat gerecht bestaande uit meel, melk, ei en een snufje zout. [3]
- Het woord dombo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dombo" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
50 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ dombo op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "dombo" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ NRC Auke Kok 27 mei 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be