Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dol·ge·luk·kig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen dolgelukkig
verbogen dolgelukkige
partitief dolgelukkigs

Bijvoeglijk naamwoord

dolgelukkig

  1. heel erg gelukkig
    • Hij was dolgelukkig met zijn nieuwe auto. 
     Nooit eerder rende ik zó hard over een parkeerplaats naar een McDonald’s toen ik er eindelijk was. Dolgelukkig sloot ik achter aan in de rij.[1]
     De tirade duurde tot aan het moment dat Max zich uitgelaten aan de zijlijn meldde met in zijn kielzog een kluwen dolgelukkige medespelers.[2]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be