Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dol·ge·luk·ki·ge

Bijvoeglijk naamwoord

dolgelukkige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van dolgelukkig
     De tirade duurde tot aan het moment dat Max zich uitgelaten aan de zijlijn meldde met in zijn kielzog een kluwen dolgelukkige medespelers.[1]

Verwijzingen