doktersbezoek
- dok·ters·be·zoek
- samenstelling van dokter en bezoek met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doktersbezoek | doktersbezoeken |
verkleinwoord | doktersbezoekje | doktersbezoekjes |
het doktersbezoek o
- (medisch) het bezoek van de patiënt aan de dokter
- De vrouw moest vaak met haar vader een doktersbezoek afleggen.
- (medisch) het bezoek van de dokter aan de patiënt
- Na het doktersbezoek was de patiënt weer snel beter.
- Het woord doktersbezoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.