• do·dat
  • Afgeleid van het werkwoord dát met het voorvoegsel do-

dodat perfectief  

  1. toevoegen; opmerken
    «„Ještě já,“ dodal
    "Ik nog", voegde hij toe.
  2. aanvullen; toevoegen, bijvoegen
    «Dodala nám tolik, kolik nám chybělo.»
    Ze heeft ons zoveel gegeven als dat er misten.
  3. afleveren, aanleveren; overbrengen, overgeven
    «Firma dodala zboží včas.»
    Het firma heeft de waren op tijd afgeleverd.
  4. geven; verhogen, versterken
    «Dodal mu odvahu to udělat.»
    Hij heeft' hem de moed gegeven dat te doen.
  1. poznamenat
  2. přidat perfectief
  3. dopravit, přivézt, přinést, odevzdat, odeslat
  4. zvětšit, zesílit perfectief, posílit, zmnožit