dodat
- IPA: /dɔdat/
- do·dat
dodat perfectief
- toevoegen; opmerken
- «„Ještě já,“ dodal.»
- "Ik nog", voegde hij toe.
- «„Ještě já,“ dodal.»
- aanvullen; toevoegen, bijvoegen
- «Dodala nám tolik, kolik nám chybělo.»
- Ze heeft ons zoveel gegeven als dat er misten.
- «Dodala nám tolik, kolik nám chybělo.»
- afleveren, aanleveren; overbrengen, overgeven
- «Firma dodala zboží včas.»
- Het firma heeft de waren op tijd afgeleverd.
- «Firma dodala zboží včas.»
- geven; verhogen, versterken
- «Dodal mu odvahu to udělat.»
- Hij heeft' hem de moed gegeven dat te doen.
- «Dodal mu odvahu to udělat.»
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
eerste persoon | dodám | dodáme | |
tweede persoon | informeel | dodáš | dodáte |
formeel | dodáte | ||
derde persoon | dodá | dodají |
- Oude schrijfwijze: dodati perfectief
- poznamenat
- přidat perfectief
- dopravit, přivézt, přinést, odevzdat, odeslat
- zvětšit, zesílit perfectief, posílit, zmnožit