• di·ur·naal
  • uit het Latijn
enkelvoud meervoud
naamwoord diurnaal diurnaals
verkleinwoord

het diurnaalo

  1. (religie) uittreksel uit het brevier
  2. overdag
20 % van de Nederlanders;
35 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be