• din·gen
  • In de betekenis van ‘trachten te krijgen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • afgeleid van ding met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dingen
dong
gedongen
klasse 3 volledig

dingen

  1. inergatief ~ naar: een poging doen iets te verkrijgen, met name een ambt of een bruid
    • Hij dong naar het leiderschap van de groep. 

de dingenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord ding
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]