• dong
  • Leenwoord uit het Vietnamees, in de betekenis van ‘munteenheid van Vietnam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1946 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord dong dongs
verkleinwoord - -
  1. (financieel) munteenheid van Vietnam (eigenlijk Vietnamese dong)
  2. (seksualiteit) kunstpenis
vervoeging van
dingen

dong

  1. enkelvoud verleden tijd van dingen
    • Ik dong. 
    • Jij dong. 
    • Hij, zij, het dong. 
67 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[2]