• di·ge·re·ren
  • afgeleid van het Franse digérer of daarvoor van het Latijnse 'digerere' (of 'gerere' (brengen, doen) met het voorvoegsel dis-) met het achtervoegsel -eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
digereren
digereerde
gedigereerd
zwak -d volledig

digereren overgankelijk

  1. (voeding) (kookkunst) verteren
  2. (kookkunst) (scheikunde) (een vloeistof en een vaste stof samen) matig verwarmen
25 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be