• diep·te·punt
enkelvoud meervoud
naamwoord dieptepunt dieptepunten
verkleinwoord dieptepuntje dieptepuntjes

het dieptepunto

  1. laagste punt (ook (figuurlijk))
     Chantals mondhoeken bereikten een dieptepunt toen ze het verhaal van Jeroens ruzie met Sander vertelde.[2]
  2. moment waarop iets het slechtst is
    • De populariteit van de president bereikte een nieuw dieptepunt in de peilingen. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]