Nederlands

 
deel van de bevolking werkzaam in de dienstensector
Uitspraak
Woordafbreking
  • dien·sten·sec·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dienstensector dienstensectoren
dienstensectors
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dienstensector m [1]

  1. de economische activiteit buiten landbouw, industrie of mijnbouw; de tertiaire sector
    • De toenemende inflatie in de dienstensector - van 1,0 naar 1,8 procent - was de voornaamste drijvende kracht achter de opgang van de algehele inflatie. Dat in tegenstelling tot in de voorgaande maanden, toen de energieprijzen een sterke stimulans vormden. Afgelopen maand bleven die in gelijkmatig tempo oplopen: van 7,4 procent in maart naar 7,5 procent in april. Ook gecorrigeerd voor de sterk fluctuerende prijzen van energie, voedsel, alcohol en tabak, nam de inflatie vorige maand toe. Dit zogeheten kerninflatiecijfer lag met 1,2 procent een stuk hoger dan in maart. In het voorgaande jaar balanceerde de kerninflatie vrijwel steeds tussen de 0,7 en 0,9 procent.[2] 
    • Met de herziening van een andere hoeksteen van de Amerikaanse handelsstructuur, NAFTA, zal Trump het een stuk moeilijker krijgen. Dit verdrag trad in 1994 in werking en heeft de Canadese, Mexicaanse en Amerikaanse economieën vergaand geïntegreerd. Trump wil de onderhandelingen over NAFTA heropenen. Ook Mexico en Canada zijn hier in theorie toe bereid; het verdrag is verouderd en omvat bijvoorbeeld nog niet de online-handel of de dienstensector. Maar als Trump wil heronderhandelen, moet hij Mexico niet voor het hoofd stoten met de grensmuur. Overigens werd NAFTA al eens gemoderniseerd, onder Obama: ironisch genoeg mondde dit uit in het door Trump geëlimineerde TPP.[3]  
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Vincent Sondermeijer 3 mei 2017
  3. NRC Frank Kuin, Maartje Somers, Evy van der Sanden, Paul Luttikhuis, Koen Smeets 28 april 2017