dictafoon
- dic·ta·foon
- In de betekenis van ‘dicteermachine’ voor het eerst aangetroffen in 1920 [1]
- afgeleid van het Latijnse 'dictare' (dicteren) met het achtervoegsel -foon [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dictafoon | dictafoons |
verkleinwoord | dictafoontje | dictafoontjes |
- toestel voor het vastleggen en weergeven van gedicteerde teksten, dicteermachine
- Het woord dictafoon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dictafoon" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "dictafoon" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dictafoon op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be