• dich·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord dichting dichtingen
verkleinwoord

de dichtingv

  1. iets wat ervoor zorgt dat een ruimte afgesloten blijft zodat er niets in- of uit kan gaan
    • De overtredingen schieten alle kanten uit: vis en vlees in dezelfde koelkast, vervallen producten op het schap, vuile potten en pannen in de kasten of een slechte persoonlijke hygiëne. Vaak gaat het om onschuldige foutjes: formulieren die niet juist zijn ingevuld of een scheurtje in de dichting van een koelkast. [2] 
    • De dichting van de achteras heeft het ook volledig begeven. Gevolg is dat we om de 200km twee liter moeten bijvullen. De nieuwe speciale dichting is ondertussen besteld bij MAN België en komt vandaag toe in het bivak. [3] 
    • Het gigantische gaslek op één van de sites van gasbedrijf SoCalGas in Californië is permanent gedicht, zo maakte het bedrijf donderdag bekend. Vorige week was er al een tijdelijke dichting geïnstalleerd. [4] 
  2. verzinsel, fantasie
86 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]