diabolo
- di·a·bo·lo
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘speelgoed’ voor het eerst aangetroffen in 1914 [1]
- afgeleid van het Griekse bolo met het voorvoegsel dia- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | diabolo | diabolo's |
verkleinwoord | diabolootje | diabolootjes |
- (speelgoed) zandlopervormig speelgoed, bestaande uit twee met de toppen verenigde kegels, dat men al heen en weder rollend op een koord tussen twee stokjes in evenwicht probeert te houden daarbij gebruikmakend van het principe van het traagheidsmoment
- Het woord diabolo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "diabolo" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "diabolo" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ diabolo op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be