deurketting
  • deur·ket·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord deurketting deurkettingen
verkleinwoord

de deurkettingv / m

  1. veiligheidsvoorziening waardoor een gedeeltelijk geopende deur niet verder geopend kan worden
     Buren hadden de politie ingeschakeld toen ze een penetrante lucht uit de woning roken. De deur stond open op een kier, maar zat wel vast met een deurketting.[2]
     Tijdens de bijeenkomst in de raadzaal werd er een aantal tips om deze oplichters te weren op een rijtje gezet. Zo is het raadzaam om een deurketting of een kierstandhouder aan te schaffen. Hierdoor kan degene die voor de deur niet zomaar binnendringen. Daarnaast werd de ouderen geadviseerd om altijd hun achterdeur op slot te draaien om te voorkomen dat de handlanger van de persoon die aanbelt niet kan binnendringen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Kleuter overleeft bij dode moeder” (Woensdag 27 maart 2013, 14:06), NOS
  3.   Weblink bron
    Jesse Seppenwoolde
    “Politie Almelo waarschuwt voor babbeltruc: ‘Laat onbekenden niet binnen en bel 112’” (21-06-2019), Tubantia