deuken
- deu·ken
- In de betekenis van ‘een buts maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1772 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
deuken |
deukte |
gedeukt |
zwak -t | volledig |
deuken
- overgankelijk een deuk of deuken maken in iets
- Tot zijn schrik merkte hij dat zijn nieuwe wagen gedeukt was.
1. een deuk of deuken maken in iets
de deuken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord deuk
- Het woord deuken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "deuken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "deuken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be