1. Een regelmatige dertighoek.
  • der·tig·hoek
enkelvoud meervoud
naamwoord dertighoek dertighoeken
verkleinwoord dertighoekje dertighoekjes

de dertighoekm

  1. (wiskunde) meetkundige figuur met dertig hoeken
     Zo publiceerde hij in 1602 de zijde van de regelmatige dertighoek in vele decimalen nauwkeurig, en in 1609, onder de titel 'Mathematicae Analyseos Triumphus of Triomf van de Mathematische Analyse', de zijde van de regelmatige negenhoek in 108 decimalen.[1]
  1.   Weblink bron
    Paul Bockstaele
    De wiskunde in:
    Robert Halleux e.a. (red.)
    Geschiedenis van de wetenschappen in België van de Oudheid tot 1815. (1998), Gemeentekrediet / Dexia, Brussel, ISBN 9050661831, p. 130