• de·on·to·lo·gie
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘plichtenleer’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van het Griekse: 'deon' (plicht) met het achtervoegsel -logie
enkelvoud meervoud
naamwoord deontologie -
verkleinwoord - -

de deontologiev

  1. (filosofie) een ethische stroming, die uitgaat van absolute gedragsregels, vaak, maar niet altijd, gesteld als normen. (plichtethiek)
45 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]