• de·mo·graaf
  • In de betekenis van ‘beschrijver van volkeren’ voor het eerst aangetroffen in 1953 [1]
  • met het voorvoegsel demo- en met het achtervoegsel -graaf
enkelvoud meervoud
naamwoord demograaf demografen
verkleinwoord - -

de demograafm

  1. (beroep) iemand die studie verricht naar de samenstelling van de bevolking naar bijvoorbeeld leeftijd, geslacht, nationaliteit, etniciteit en/of beroep
    • Volgens demograaf Bernard Salt kleven er duidelijke gevaren aan de 'smartphone-verslaving'. [2] 
94 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]