Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·fai·tist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord defaitist defaitisten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de defaitistm

  1. iemand die zich bij voorbaat neerlegt bij een mislukking
    • - Deze gids is bestemd voor 'mannen en vrouwen in iedere bedrijfstak, van multinational tot kleine zelfstandige, van rijksinstantie tot familiebedrijf'. Het is een bizarre wereld die Black uit de doeken doet. In honderd korte hoofdstukken vol schema's en pseudo-psychologische aanbevelingen, schetst hij de wording van de ideale manager: een glimlachende robot die niet alleen elke avond zijn bureau opruimt, altijd stopt voor mensen op zebrapaden en verzot is op cryptogrammen, maar tevens goed van kwaad kan onderscheiden en nooit onderhevig is aan wisselende stemmingen. Een waarschuwing voor eventuele kopers: het boek is volgens de korzelige Black niet bestemd voor 'plezierzoekers, defaitisten, slappelingen, parasieten en mentale wrakken'. Een curieus tijdsdocument.[3] 
    • - De hertog van Windsor was, zo is nu uit de vrijgegeven stukken zonneklaar gebleken (geheel in overeenstemming met de boeken van Pye en Higham), een defaitist die in 1940 nog verwachtte dat de Duitsers zouden winnen. Hij had ook de slechte smaak overwegend verkeerde vrienden aan te trekken. En in zijn persoonlijke geldzaken werd hij niet geleid door het principe van onkreukbaarheid. Philip Ziegler velt het harde oordeel dat de hertog van Windsor “waarschijnlijk geld aannam van mensen van wie hij zowel om politieke als persoonlijke redenen ver weg had moeten blijven”.[4]  
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Wiktionnaire
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC Henk Lagerwaard 23 maart 1991
  4. NRC Harry van Wijnen 7 december 1996
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be