• deel·tijd·boer
enkelvoud meervoud
naamwoord deeltijdboer deeltijdboeren
verkleinwoord - -

de deeltijdboerm

  1. (beroep) eigenaar van een landbouwbedrijf die een belangrijk deel van zijn inkomen met activiteiten daarbuiten verdient
     Pal naast het proefbedrijf runt melkveehouder J. Lenderink een bedrijf met 45 melkkoeien. De andere buurman is B. Rondeel, deeltijdboer met twintig koeien.[1]
  1.   Weblink bron
    René Didde
    Proefboerderij wil betere relatie met het milieu in: De Volkskrant  , jrg. 71 nr. 20707 (5 september 1992), NV De Volkskrant, 's-Hertogenbosch, p. 79 (Vervolg 19) kol. 5