deeltijdboer
- Geluid: deeltijdboer (hulp, bestand)
- IPA: / ˈdeltɛidˌbur / (3 lettergrepen)
- deel·tijd·boer
- samenstelling van deeltijd zn en boer zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | deeltijdboer | deeltijdboeren |
verkleinwoord | - | - |
de deeltijdboer m
- (beroep) eigenaar van een landbouwbedrijf die een belangrijk deel van zijn inkomen met activiteiten daarbuiten verdient
- ▸ Pal naast het proefbedrijf runt melkveehouder J. Lenderink een bedrijf met 45 melkkoeien. De andere buurman is B. Rondeel, deeltijdboer met twintig koeien.[1]
- Het woord 'deeltijdboer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron René DiddeProefboerderij wil betere relatie met het milieu in: De Volkskrant , jrg. 71 nr. 20707 (5 september 1992), NV De Volkskrant, 's-Hertogenbosch, p. 79 (Vervolg 19) kol. 5