• da·mes·za·del
enkelvoud meervoud
naamwoord dameszadel dameszadels
verkleinwoord dameszadeltje dameszadeltjes

dameszadel m/o [1]

  1. zadel voor fiets of rijdier dat speciaal voor vrouwen is gemaakt
     Waarom heeft Darja Aleksandrovna me dit toch gezegd? Ik had haar anders misschien toevallig kunnen ontmoeten en dan zou alles vanzelf zijn gegaan, maar nu is het onmogelijk, onmogelijkandrovna zond hem een briefje om hem een dameszadel te vragen voor Kitty.[2]
     Thema van de beurs was ”Buiten is feest”. In verband met de jubileumeditie van Naar Buiten konden kinderen elke avond prijzen winnen met het oplaten van ballonnen. Hier was veel animo voor. Ook de springdemonstraties van amazones in dameszadel en de shows met Belgische paarden werden door de bezoekers goed ontvangen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Anna Karenina”   (1877), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028276062
  3.   Weblink bron “Naar Buiten trekt 31.000 bezoekers” (9 augustus 2010), Reformatorisch Dagblad