• dak·loos
  • afgeleid van dak met het achtervoegsel -loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dakloos daklozer dakloost
verbogen dakloze daklozere daklooste
partitief dakloos daklozers -

dakloos

  1. zonder onderkomen of onderdak zijnde
    • - De dakloze alcoholist klopte aan bij het Leger des Heils 
    • - Na de aardbeving waren duizenden mensen dakloos. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be