dagticket
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dag·tic·ket
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van dag zn en ticket zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dagticket | dagtickets |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het dagticket o
- kaartje dat één dag geldig is (in vergelijking met een kaartje dat voor een langere periode geldig is)
- De rest van de nacht sliep hij slecht en de volgende morgen bestelde hij een dagticket New York. [1]
Opmerkingen
- Het woord zelf zegt alleen iets over de geldigheidsduur van het kaartje. Het is afhankelijk van geldende afspraken wat dit betekent: het kan zijn dat je op die dag één keer toegang krijgt of wordt vervoerd. Het kan ook betekenen dat je op die dag zo vaak als je wilt naar binnen mag of kan reizen.
Gangbaarheid
- Het woord 'dagticket' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dagticket" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Sevela, E. (vert. A. van der Ent)"De Jiddischsprekende papegaai" in: Passionate. jrg. 5 nr. 2 (maart/april 1998) Stichting Passionate, Rotterdam; p.18; geraadpleegd 2016-12-22
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be