dagleven
- dag·le·ven
- samenstelling van dag zn en leven zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dagleven | |
verkleinwoord |
het dagleven o
- de activiteiten die men onderneemt gedurende dat deel van de dag dat de zon nog niet is ondergegaan
- ▸ Ze is op zoek naar een energieke opvolger. "Dat is wel nodig door de combinatie van het nachtelijke bestaan en het dagleven. Het nachtburgemeesterschap is ook een ambt en niet alleen een feestbeest."[1]
- ▸ Maar waarom feesten we? En hebben we het écht nodig? Het antwoord is ‘ja’. Zonder nachtleven geen dagleven, stelt cultuursocioloog Walter Weyns (UA).[2]
- Het woord dagleven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Loes van Langen“'Nachtburgemeester zijn kun je niet leren, dat bén je'” (Maandag 26 februari 2018, 17:21), NOS
- ↑ Weblink bron “Alors on danse! Het mag weer én het moet zelfs” (01/10/2021 om 03:00), De Standaard