dagkaart
- dag·kaart
- samenstelling van dag en kaart
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dagkaart | dagkaarten |
verkleinwoord | dagkaartje | dagkaartjes |
- toegangsbewijs of vervoerbewijs dat één dag geldig is
- Met een NS-dagkaart mag je één dag onbeperkt reizen in de trein.
- menukaart met gerechten die op die dag beschikbaar zijn
- In Frankrijk noemt met een dagkaart Carte du jour.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord dagkaart staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.