dagdromer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dag·dro·mer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van dag en dromer
- Naamwoord van handeling van dagdromen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dagdromer | dagdromers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die aan het dagdromen is
- James Rebank (1974) had nog nooit van Wordsworth gehoord toen hij als schooljongen het gebied, waar zijn familie van generatie op generatie haar schapen weidde, hoorde beschrijven als speelterrein van een rondtrekkende troep klimmers, dichters, wandelaars en dagdromers. [2]
Synoniemen
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord dagdromer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dagdromer" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Elsbeth Etty 16 april 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be