• daar·bo·ven·op

daarbovenop

  1. en daarbij opgeteld
    • De groothandel bleek bereid de vordering te laten zakken tot 50.000 euro. Daarbovenop worden de beslagen op het huis en de bankrekeningen opgeheven, zodat Ter H. zijn woning kan verkopen. Uit de opbrengst van die verkoop wordt de vordering daarna afgelost. [1] 
    • Daarom hoopt ze dat die termijn als onvoorwaardelijke straf wordt opgelegd, met daarbovenop twee maanden voorwaardelijk. „Dan is er een stok achter de deur voor de behandeling.” [2] 
    • Het nieuwe kabinet steekt miljarden in onder meer verpleeghuizen en de krijgsmacht en trakteert burgers daarbovenop nog eens op lastenverlichting. Tegelijkertijd rekent Hoekstra komend jaar op een overschot van maar liefst 1 procent, een slordige acht miljard euro. [3] 
86 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]