• Afkomstig van het Oudnoordse woord  deyja ww 
Naar frequentie
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord

dør
døde
dødd
Klasse 3 zwak

  1. onovergankelijk doodgaan, overlijden, sterven
    «En person døde lørdag morgen i en husbrann.»
    Een persoon overleed zaterdagmorgen in een brand in een huis.
  2. onovergankelijk (figuurlijk) besterven
    «Smilet døde på leppene.»
    De glimlach bestierf op haar lippen.
  3. onovergankelijk (figuurlijk) in de vergetelheid geraken.
    «Hans navn vil aldri
    Zijn naam zal nooit in de vergetelheid geraken.
  4. onovergankelijk (figuurlijk) ondergaan, te gronde gaan
    «Forsvinner turistene, vil byen dø.»
    Verdwijnen de toeristen, dan zal de stad ondergaan.
  5. onovergankelijk creperen, ellendig omkomen
  6. onovergankelijk afsterven
    «Blomstene døde i tørken.»
    De bloemen stierven af door de droogte.
  • [2]: dø av sult
sterven door hunger
  • [2]: dø av redsel
Bijna van angst sterven.


  • Afkomstig van het Oudnoordse woord  deyja ww 
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord

dør
dødde
dødd
døtt
Klasse 3 zwak

  1. (bijvorm) onovergankelijk doodgaan, overlijden, sterven
  2. (bijvorm) onovergankelijk (figuurlijk) besterven
  3. (bijvorm) onovergankelijk (figuurlijk) in de vergetelheid geraken.
  4. (bijvorm) onovergankelijk (figuurlijk) ondergaan, te gronde gaan
  5. (bijvorm) onovergankelijk creperen, ellendig omkomen
  6. (bijvorm) onovergankelijk uitsterven
  7. (bijvorm) onovergankelijk afsterven