débouché

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  débouché    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• dé·bou·ché

Woordherkomst en -opbouw

• uit het Frans

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	débouché	débouchés
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het débouché o

1. (economie) afzet gebied
2. einde van een bergpas

Synoniemen

• [2] omzet, verkoop, afzet, markt

Gangbaarheid

• Het woord débouché staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "débouché" herkend door:

50 %	van de Nederlanders;
53 %	van de Vlamingen.