• cours

de coursmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord cour


  • cours
vervoeging van
courir

cours

  1. eerste en tweede persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van courir
  2. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van courir
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  cours     le cours     cours     les cours  

cours m

  1. loop, verloop
  2. omloop
  3. (onderwijs) college [1], cursus, les
  4. (onderwijs) cursusboek
  5. (handel) koers
  6. (scheepvaart) vaart
  7. promenade

cours v

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord cour