couperen
- cou·pe·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afsnijden (van delen van dieren), afnemen (van kaarten)’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse couper (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
couperen |
coupeerde |
gecoupeerd |
zwak -d | volledig |
couperen overgankelijk [3]
- het (operatief) verwijderen van uitstekende lichaamsdelen bij een dier, zoals de staart of oren
- (spel) voor het uitdelen het pak met de reeds geschudde kaarten in tweeën opsplitsen door een stapeltje van het pak af te halen dat vervolgens weer onder de andere kaarten geschoven wordt
- gedeelten wegknippen uit (een toneelstuk of film)
- versnijden
- Het woord couperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "couperen" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "couperen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ couperen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be