contrasteren
- con·tras·te·ren
- afgeleid van het Franse contraster (met het voorvoegsel con- en met het achtervoegsel -eren) [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
contrasteren |
contrasteerde |
gecontrasteerd |
zwak -d | volledig |
contrasteren
- absoluut een tegenstelling vormen
- Tegen die achtergrond contrasteert het nauwelijks.
- ▸ Een schitterend hotel met een azuurblauwe zee op de achtergrond contrasteerde heftig met de bakken regen die er in Almere-Buiten uit de lucht vielen.[2]
- ▸ De woorden contrasteerden echter met haar zachte stemgeluid waarin geen verwijt doorklonk.[2]
- overgankelijk in tegenstelling brengen
- In dat boek wordt dat gecontrasteerd tegen de gebeurtenissen in het oosten.
1. een tegenstelling vormen
- Het woord contrasteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "contrasteren" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ 2,0 2,1 “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be