contiguïteit
Niet te verwarren met: continuïteit |
- con·ti·guï·teit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | contiguïteit | |
verkleinwoord |
de contiguïteit v
- (psychologie) het verschijnsel dat als een bepaalde "mentale inhoud" in het verleden vrijwel meteen werd gevolgd door een andere, op een later tijdstip de tweede inhoud meteen ook zal volgen als de eerste inhoud weer verschijnt
- De contiguïteit van de geconditioneerde en ongeconditioneerde stimulus is de bepalende factor voor het leggen van een associatie.[2]
- aaneengrenzing, belending, tijdruimtelijke nabuurschap, in de beeldspraak de basis vormend voor metonymie
- De metonymie daarentegen berust niet op overeenkomst, maar op een of andere vorm van contiguïteit (temporeel, lokaal, causaal of anderszins).[3]
- aanraking, aanpaling van grensscheidingen; de gemeenschappelijke grenzen van twee verschillende ruimten
1.
- Het woord 'contiguïteit' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ http://www.freewebs.com/naben55/leerthema.htm freewebs.com
- ↑ http://www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_02044.php G.J. van Bork, D. Delabastita, H. van Gorp, P.J. Verkruijsse en G.J. Vis (2012), Algemeen letterkundig lexicon