confiseur

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  confiseur    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• con·fi·seur

Woordherkomst en -opbouw

• afgeleid van het Franse 'confiseur' (met het voorvoegsel con-)

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	confiseur	confiseurs
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

de confiseur m

1. (beroep) banketbakker

Synoniemen

• suikerbakker

Vertalingen

    1.   

Engels: confectioner (en) Frans: confiseur (fr) m

Spaans: confitero (es) m

Gangbaarheid

• Het woord confiseur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "confiseur" herkend door:

52 %	van de Nederlanders;
55 %	van de Vlamingen.