Nederlands

 
1. De concertpianiste Olga Scheps   aan het werk in 2017.
Uitspraak
Woordafbreking
  • con·cert·pi·a·nis·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord concertpianiste concertpianistes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de concertpianistev

  1. (beroep) (muziek) vrouw die muziekuitvoeringen verzorgt door een vleugel te bespelen
     (…) hij is nu nog onder de indruk van een film over jazz-zangeres Nina Simone, die als getalenteerd concertpianiste in de jaren vijftig geen voet aan de grond kreeg in de klassieke muziek, omdat ze zwart was.[2]
     Haar eerste pianolessen kreeg ze van muziekuitgever Abraham Noske en diens vrouw, concertpianiste Leny Noske-Friedlaender.[3]
     Met buitenlandse staatshoofden, twee beroemde concertpianistes en een miljoenenverslindende lasershow wil Nederland in juni de aandacht vestigen op het eerste lustrum van het Europese technologieprogramma 'Eureka' en, terloops, op zichzelf.[4]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Joost Galema
    “Igor Levit: ‘Muziek is geen geneesmiddel tegen onmenselijkheid’” (5 februari 2020) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Marco Kamphuis
    “De muziek telde, niet de pianiste” (17 januari 2020) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron “Eureka met lasershow naar Nederland” (4 april 1991) op nrc.nl