pianiste
- pi·a·nis·te
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pianiste | pianistes |
verkleinwoord | - | - |
de pianiste v
- vrouw die op een piano speelt
- Afwezig staarde Bonanza naar de blonde pianiste die achter mij en een muur van planten ‘Cry me a river’ zong. [2]
- vrouw die goed piano speelt
- Héléna Sonck, zijn echtgenote, die met kunstzin leder bewerkte en een ervaren pianiste was, trad als gastvrouw op. [3]
- (beroep) vrouw die in haar geld verdient met pianospelen
- Het scheelde maar weinig of Enid Starkie zou niet een academische carrière als romaniste hebben gevolgd, maar naar het conservatorium zijn gegaan en pianiste zijn geworden. [4]
- Het woord pianiste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pianiste" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Lemmering B. (ps. van Tolman, R.)"Op weg naar het Andere Museum." in: Hollands Maandblad. 436 jrg. 25 nr. 3 (maart 1984) Stichting Hollands Weekblad, Den Haag; p. 27; geraadpleegd 2018-06-17
- ↑ Magerman, A."Modest Huys:optimist van het luminisme." in: Ons Erfdeel. jrg. 13 nr. 4 (juni 1970) Stichting Ons Erfdeel, Rekkem / Raamsdonk-Dorp; p. 120; geraadpleegd 2018-06-17
- ↑ Burnier, A.De zwembadmentaliteit. 2e druk (1979) Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam; ISBN 90 214 5547 1; p. 101; geraadpleegd 2018-06-17
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
pianiste | le/la pianiste | pianistes | les pianistes |