• com·plet
  • uit het Frans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord complet complets
verkleinwoord completje completjes

complet m/o [2]

  1. (kleding) herenkostuum, pak
  2. (kleding) jasje met rok gemaakt van dezelfde stof
     Het groen van de bus paste wel weer mooi bij de outfit van Gimmy More, die gisteravond een complet had samengesteld rond die kleur.[3]
     In het gevolg van de koningin waren behalve prins Willem–Alexander, prins Constantijn en mr. Pieter van Vollenhoven ook de prinsessen Máxima, Laurentien en Margriet aanwezig. Zij vormden qua kleding naast het groenblauw van Beatrix een kleurig geheel. Zo droeg Máxima oranje met brique, Margriet een goudkleurig complet van zijde en kant en Laurentien een pakje van tweed met turkooizen lurex.[4]
41 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[5]
  1. complet op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Op de foto met toerist, tegen aids” (2 december 2009), Het Parool
  4.   Weblink bron “Optimistisme op zonnige Prinsjesdag” (20-09-2005), Reformatorisch Dagblad
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be