Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • col·la·te·raal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘zijdelings’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1486 [1]
  • afgeleid van het Latijnse latus (genitief lateris) ‘zijde’ met het voorvoegsel col- met het achtervoegsel -aal[2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen collateraal collateraler collateraalst
verbogen collaterale collateralere collateraalste
partitief collateraals collateralers -

Bijvoeglijk naamwoord

collateraal [3]

  1. zijdelings
Vertalingen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen